Zopas verscheen het advies van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek over euthanasie bij niet-terminale patiënten. Het kwam er op vraag van voormalig minister van Volksgezondheid Laurette Onkelinx (PS). Het zet de puntjes op de i wat levensmoeheid en euthanasie betreft, een kwestie die bij ons de kop opstak toen afgelopen zomer een ‘golf’ van levensmoeë patiënten euthanasie vroeg.
Volgens het Raadgevend Comité (RC) is het wat kort door de bocht om daar enkel op te antwoorden met euthanasie. De maatschappij moet er gepaster op reageren. Het RC vond roerende eensgezindheid in het feit dat artsen in deze thematiek – die breder is dan euthanasie alleen - (nog) beter moeten worden opgeleid, maar ook dat het publiek preciezer geïnformeerd moet worden.
“Ook aan de rol van de artsen (zowel individueel als in teamoverleg) en aan hun professionele verantwoordelijkheid om kritisch te kunnen reflecteren over de al dan niet aanvaardbaarheid van specifieke euthanasieverzoeken, dienen de artsenopleidingen veel meer aandacht te besteden.” Het RC dringt aan op de belichting van juridische en ethische aspecten naast de klinisch-technische. “Zo moet de reflectie binnen de medische verenigingen gespecialiseerd in psychiatrische aandoeningen worden aangemoedigd.” Daarvoor zijn de wetenschappelijke psychiatrische verenigingen het best geplaatst, net zoals de huisartsenverenigingen.
Drie vragen
Het RC ging ook in op drie concrete vragen.
1 - Een eerste van dr. Elke Sleurs (N-VA) die ze nog stelde toen Laurette Onkelinx nog de bevoegde minister was. Aanleiding was een gemediatiseerde euthanasiecasus: de euthanasievraag van een echtpaar.
Volgens het RC doet het feit dat het een echtpaar of partners betreft, hier niets ter zake. Elk verzoek is uniek, moet als zodanig worden onderzocht en moet aan de voorwaarden van de wet voldoen, zoals dat voor elk euthanasieverzoek geldt. Als de situatie van de partner op zich niet beantwoordt aan de wettelijke vereisten voor euthanasie, is er dan ook geen wettelijke basis voor het inwilligen van een dergelijk euthanasieverzoek. “Weliswaar heeft het Comité begrip voor de angst van de overblijvende partner om alleen verder te leven en het psychische lijden dat hiervan het gevolg is, maar deze zijn op zichzelf onvoldoende om euthanasie te rechtvaardigen.”
2 - Wat is de juridische basis om euthanasie te verkrijgen als de aanvrager niet terminaal ziek is?
Daarop antwoordt het RC dat de euthanasiewet niets zegt over de terminale fase. De wet voorziet weliswaar bijkomende voorwaarden als de arts meent dat het overlijden niet binnen afzienbare termijn zal plaatsvinden. Dan is naast het advies van een tweede arts het advies van een derde arts nodig. Met niet alleen inzage van die artsen in het medisch dossier, onderzoek van de patiënt en een advies over het aanhoudend, ondraaglijk en niet te lenigen karakter van het lijden. Maar ook over de kwaliteit van het verzoek: het vrijwillig, overwogen en herhaald karakter ervan. De derde arts moet ofwel een psychiater zijn, ofwel een specialist in de betreffende pathologie, en moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en de tweede arts. Bovendien moet er een maand verlopen tussen het schriftelijke euthanasieverzoek en de daad zelf. Met andere woorden, de wet schrijft niet voor dat de patiënt zich in een terminaal stadium moet bevinden.
3 - De derde vraag zoekt een verduidelijking van het concept van aanhoudend en ondraaglijk psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening. Een kwestie die bij het RC geen consensus opleverde.
Meer info over advies nummer 73 vindt u hier.