Duizenden kinderen in België zijn geboren dankzij technieken voor medisch begeleide voortplanting, en wereldwijd gaat het waarschijnlijk om miljoenen (1). Ontegensprekelijk een positieve evolutie. Maar naast het recht van volwassenen om hun kinderwens te vervullen, mogen we ook de rechten van de kinderen die op die manier werden verwekt niet vergeten. In die context willen we met deze bijdrage aantonen dat de huidige Belgische wetgeving door de anonimiteit van de donor te verzekeren een keuze heeft gemaakt waarop kritiek gerechtvaardigd is in naam van het recht van het kind om zijn afkomst te kennen, dat meer bepaald wordt gegarandeerd door het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Ons betoog omvat vijf punten: een korte inleiding die de context van de kwestie, de voorwaarden van het debat en de kenmerken van de identiteitsvraag van de kinderen die zijn geconcipieerd via medisch begeleide voortplanting via donatie schetst, een presentatie van het systeem dat de Belgische wetgever in 2007 heeft ingevoerd, de bepalingen van het internationale recht ter zake, en tot slot onze conclusies en aanbevelingen.
Inleiding
In tegenstelling tot homologe medisch begeleide voortplanting (MBV) steunt heterologe MBV op gameten van één externe donor (sperma- of eiceldonor), of van twee donoren (spermadonor en eiceldonor, koppel dat een overtallig embryo doneert). Bij heterologe MBV kan de term ‘donor’ bijgevolg slaan op een man die sperma doneert, maar ook op een vrouw die eicellen doneert of een koppel dat een van zijn embryo’s doneert.
De tussenkomst van een derde in de voortplanting doet de elementen van het vaderschap en van het moederschap uiteenspatten. Als de wetgever het gebruik van technieken voor heterologe MBV toestaat, moet hij dus een stelling innemen, meer bepaald over de geheimhouding van de conceptiewijze, maar ook over de informatie die wordt verzameld en eventueel doorgegeven aan het kind over de man of vrouw die heeft bijgedragen aan zijn bestaan. Een van de grootste uitdagingen van het recht in verband met MBV betreft precies de rol van die externe donor en leidt onvermijdelijk tot de vraag over de anonimiteit van de donor.
De voorwaarden van het debat:
wat is het doel?
Vandaag laten de eerste kinderen die zijn geboren dankzij heterologe MBV hun stem horen (2). Ze uiten zich in de praktijk van zorgverleners (3), in verenigingen (4), bij de wetgevers (5), in de pers en de media (6), in binnenlandse (7) of internationale rechtbanken (8).
In de getuigenissen van deze jongvolwassenen komt een gevoel van onvolledigheid, een generatieleegte, een beslissende breuk die voortvloeit uit het wissen van het doorgeven van het leven naar voren (9). Ze hebben het gevoel dat hun persoonlijke verhaal ‘geamputeerd’ is, ze ervaren een ‘gat’ in hun afstamming en hebben vaak de behoefte om zich te vergelijken met ‘iemand zoals zij’ (10). Soms kampen ze ook met een diep gevoel van onrechtvaardigheid
en discriminatie (11), zonder enige controle over de situatie (12). Ze hebben geen vat op een deel van hun verhaal en hebben er wettelijk geen toegang toe. Hun lijden wordt vergroot door het feit dat iemand (in dit geval een instelling) meer weet over hun afstamming en hun intimiteit dan zijzelf (13). Ze klagen een systeem aan dat de biologische realiteit van hun bestaan volledig verhult (14).
Deze jongvolwassenen spreken vaak van een ‘schaduwzijde’ die hen belet hun identiteit op te bouwen en verklaren er moeite mee te hebben dat ze niet weten of ze fysiek op de donor lijken. De kwestie van de fysieke gelijkenis is een terugkerend gegeven en velen zouden gewoon graag een foto van de donor hebben (15), zonder per se zijn identiteit te kennen of hem te ontmoeten. Ook de vraag of er andere kinderen zijn verwekt met het sperma van dezelfde donor duikt vaak op, met op de achtergrond de angst voor een incestueuze relatie (16).
De kwestie van de loyaliteit van de kinderen die zijn geconcipieerd via MBV ten opzichte van de persoon dankzij wie ze, via donatie, geboren konden worden, komt ook vaak aan bod. Ze voelen uiteraard dankbaarheid voor hun ouders die hun liefde hebben geschonken en hen hebben opgevoed, maar ook voor de personen die hun het leven hebben geschonken, en ze hebben soms de behoefte om dit te uiten (17).
Het is ook belangrijk om erop te wijzen dat deze kinderen enkel op zoek zijn naar hun verwekker of verwekster, dus naar een deel van hun identiteit, en hoegenaamd niet naar een vader of moeder. Arthur Kermalvezen, die werd verwekt met kunstmatige inseminatie met sperma van een donor in Frankrijk, omlijnt duidelijk de voorwaarden van het debat: “Door te ijveren voor het recht op toegang tot mijn afstamming, verwijt ik de artsen niet dat ik geboren ben in het gezin dat ik het mijne noem, noch dat ik de ouders heb die ik heb (18).” Integendeel: de auteur erkent dat zijn vader de man is die hem heeft opgevoed. En om zich nog meer te rechtvaardigen tegenover diegenen die wat hij doet opvatten als de wens om een vader ‘terug te vinden’ in de persoon van de donor, antwoordt hij: “Dat ik op zoek ga naar een deel van mijn genetische afkomst, betekent niet dat ik mijn juridische en sociale afkomst verwerp. Ik houd van het gezin waarin ik ben opgegroeid, vooral van mijn vader. Mijn geschiedenis ligt in dit gezin en nergens anders. […] Mijn vader is de persoon die mijn moeder heeft gekozen als vader van haar kinderen. Hij heeft mij zijn naam geschonken. Hij is degene die zich om mijn opvoeding heeft bekommerd, die mij heeft gepusht om te studeren en die mij mijn voorliefde voor een uitdaging heeft meegegeven. Hij is een man met een passie voor taal die mij heeft geleerd mijn woorden zorgvuldig te kiezen, de man die ik heb proberen te overtreffen om mijzelf te worden (19).”
In de geest van Arthur Kermalvezen bestaat er dus geen enkele verwarring tussen zijn verwekker en zijn vader, maar hoewel die laatste voor hem duidelijk belangrijker is dan de eerste, blijft de verwekker niettemin aanwezig.
Wat zegt de Belgische wet?
Volgens de wet (20) is gratis donatie van sperma, eicellen en embryo’s geoorloofd. De ouders, in de juridische zin van de term, zijn de uitvoerders van het ouderproject. Het is dus niet mogelijk om een verband van afstamming vast te stellen tussen het kind dat geboren is dankzij donatie en de donor of de donoren van gameten of van embryo’s.
Wat de anonimiteit van de donor betreft, maakt de wet onderscheid tussen de donatie van gameten en de donatie van embryo’s. Voor de donatie van embryo’s legt ze anonimiteit op, maar de niet-anonieme donatie van gameten is toegestaan als er een akkoord bestaat tussen de donor en de ontvanger(s) (21). In dat geval wordt de anonimiteit echter enkel opgeheven tussen de donor en de ontvangster of het ontvangende koppel. Zonder tussenkomst van zijn ouders heeft het kind dat werd geboren dankzij niet-anonieme donatie van gameten bijgevolg geen recht op toegang tot informatie over de donor. Enerzijds beschikt het kind over geen enkel middel om zijn ouders te verplichten hem de informatie waarover ze beschikken mee te delen; anderzijds moet het fertiliteitscentrum alle gegevens die zouden kunnen leiden tot identificatie van de donor ontoegankelijk maken, zowel bij anonieme als niet-anonieme donatie, en iedere persoon die in of voor een fertiliteitscentrum werkt en die op welke manier ook kennis neemt van informatie waarmee donoren van embryo’s of van gameten kunnen worden geïdentificeerd, is gebonden door het beroepsgeheim (22). Bijgevolg mag het fertiliteitscentrum geen informatie meedelen die identificatie mogelijk maakt.
Wat niet-identificerende informatie over de donor (lengte, leeftijd, gewicht, beroep, interesses, gezondheidstoestand, enz.) betreft, mag het fertiliteitscentrum enkel medische informatie bekendmaken die van belang kan zijn voor de gezonde ontwikkeling van het kind en mag het deze informatie bovendien enkel meedelen aan de ontvangster of aan het ontvangende koppel die/dat hierom verzoekt op het ogenblik dat er een keuze moet worden gemaakt, of aan de behandelende arts van het kind, van de ontvangster of van het ontvangende koppel, voor zover de gezondheid van het kind dit vereist (23).
Daarom stellen we vast dat het Belgische recht door zo te zorgen voor de ‘verdwijning’ van de donor het kind moedwillig een deel van zijn afstamming ontzegt en zo verzuimt aan zijn internationale verplichtingen.
Wat zeggen de internationale instrumenten?
Artikel 3.1 van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), dat België heeft bekrachtigd, bepaalt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Rekening houden met het belang van het kind houdt op zijn minst naleving van de rechten die hem via het IVRK zijn toegekend in. Hierbij wijzen we erop dat artikel 7.1 van het IVRK bepaalt dat “[het] kind onmiddellijk na zijn geboorte wordt ingeschreven en vanaf de geboorte het recht heeft op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn ouders te kennen en door hen te worden verzorgd”. Artikel 8 gaat over het recht van het kind om zijn identiteit te eerbiedigen.
Hoewel de bewoording van artikel 7.1 van het IVRK op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd (wie zijn de ‘ouders’, wat betekent ‘voor zover mogelijk’?), heeft het Comité van de rechten van het kind in deze kwestie in elk geval een ondubbelzinnige positie ingenomen. Op basis van artikel 7.1, maar ook van artikels 3.1 en 8 van het IVRK, oordeelt het dat het recht van een kind om zijn ouders te kennen hem wordt ontnomen door lidstaten die anonieme bevalling, vondelingenluiken, geheimhouding van de adoptie, maar ook de anonimiteit van de donor van gameten of van embryo’s toestaan. In zijn conclusies met betrekking tot Ierland van 1 maart 2016 raadde het Comité de lidstaat aan om ervoor te zorgen dat het hogere belang van kinderen die zijn geboren dankzij MBV-technieken een primordiale overweging zou vormen en dat deze kinderen toegang zouden krijgen tot de informatie over hun afstamming (24). Op 23 februari 2016 vroeg het Comité Frankrijk alle nodige maatregelen te nemen om het kind de kans te geven volop zijn recht uit te oefenen om zijn biologische ouders en zijn broers en zussen te kennen en vroeg het land daarom om onmiddellijk de nodige maatregelen door te voeren om alle informatie over de ouder(s) te registeren en te archiveren zodat het kind, voor zover mogelijk en te gepasten tijde, zijn ouder(s) zou kunnen kennen (25). Op 9 oktober 2002 nam het Comité al dezelfde positie in ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk, waarbij het er bezorgd op wees dat de kinderen die werden geboren na medisch begeleide bevruchting destijds (26) niet het recht hadden om de identiteit van hun biologische ouders te kennen (27).
We mogen echter niet uit het oog verliezen dat het IVRK streeft naar de bescherming van het kind, in de zin van “ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt” (28). We kunnen zeker het idee verdedigen dat bepaalde rechten van het kind idealiter op dezelfde manier moeten worden erkend voor volwassenen (29), maar niettemin verbiedt een interpretatie die in de lijn van het IVRK ligt de uitbreiding van de toepassing van de rechten die het toekent aan iemand die meerderjarig is geworden. In dat geval moet men zich richten tot de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens.
Het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft zijn jurisprudentie in verband met de toegang tot de persoonlijke afstamming ontwikkeld in de zin van artikel 8 van het Verdrag, en meer bepaald van het recht op privacy. Het stelt dat “het recht op privacy het recht op de identiteit en de persoonlijke ontplooiing beschermt”. Volgens het Hof behoort het recht op de identiteit zelfs tot de “harde kern van het recht op respect van de privacy” (30), in die zin dat het een essentiële voorwaarde vormt voor het recht op autonomie (31) en op ontplooiing (32). Volgens het Hof is het bijgevolg van ‘vitaal’ belang dat het kind, zelfs als het volwassen is geworden, informatie kan krijgen die het absoluut nodig heeft om de waarheid over een belangrijk aspect van zijn persoonlijke identiteit te ontdekken, waarvan de identiteit van zijn verwekkers deel uitmaakt. Het Hof zegt ook dat het respect van de privacy vereist dat iemand toegang krijgt tot informatie waarmee hij “een aantal wortels van zijn geschiedenis” kan achterhalen. Daarom heeft het Hof op basis daarvan erkend dat een individu het recht heeft op toegang tot informatie over zijn prille kindertijd die vermeld staat in een dossier van de openbare onderstand (arrest Gaskin [33]), het recht om zijn afstamming en de omstandigheden van zijn geboorte te kennen (arresten Odièvre [34] en Godelli [35]) en het recht voor een kind, ook als het ouder is, op toegang tot de kennis over zijn afstamming langs vaderskant (arrest Jäggi [36]). Hoewel het Hof zich nog niet uitdrukkelijk heeft uitgesproken over de kwestie van de anonimiteit van de donor van gameten, zal dat niet lang meer op zich laten wachten, want een verzoekschrift aan Frankrijk is momenteel hangende bij het Hof in Straatsburg.
Conclusies en aanbevelingen
Een conclusie dringt zich op: om een sereen debat te kunnen voeren over de opheffing van de anonimiteit in de context van de betrokkenheid van een derde in het ouderproject van een persoon, moeten we onderscheid maken tussen het register van de afstamming en dat de verwantschap, in de zin van afstamming gedefinieerd door het recht.
De huidige trend in Europa neigt sterk naar de opheffing van de anonimiteit van de donor in naam van het recht van het kind om zijn persoonlijke afstamming te kennen. In die context vermelden we dat in de staten die ermee hebben ingestemd om in verschillende mate de anonimiteit van de donor op te heffen, de positie van de wettelijke ouders van het kind nooit bedreigd is (37). De identificatie van de donor kent hem/haar in geen geval het statuut van vader of moeder toe (38). De respectievelijke statuten van donor enerzijds en van ‘ontvanger-ouder’ anderzijds kunnen dus naast elkaar bestaan aangezien het geenszins de bedoeling is om de donor in een verwantschaps- of ouderschapsregister op te nemen, maar in een afstammingsregister (39).
Deze symbolische erkenning door het recht van de deelname van een derde in de voortplanting maakt het mogelijk om een deel van de afstamming van het kind niet te verloochenen. Het verleent hem als hij daar behoefte aan heeft (40), nu eens een absoluut (41), dan weer een relatief recht (42) op toegang tot informatie over de persoon die ook heeft bijgedragen aan zijn bestaan (43), zonder dat daaruit een juridisch gevolg voortvloeit. De geheimhouding opheffen doet dus geen afbreuk aan de plaats en de rol van de uitvoerders van het ouderproject en bedreigt evenmin hun statuut, maar maakt het mogelijk om de realiteit van de verwekking niet te ontkennen en deze realiteit terug te geven aan het kind (44). Het komt er dus niet op neer, zoals sommigen graag willen geloven, om de donor te belasten met een of andere ouderlijke verantwoordelijkheid, maar gewoon om zijn bestaan niet te ontkennen. Het is ook niet de bedoeling om overdreven veel belang te hechten aan de genetische afkomst, ten koste van de opvoedkundige afstamming, maar wel om de schadelijke effecten van de dynamiek van de geheimhouding te begrijpen.
Daarom pleiten we ervoor om de Belgische wet aan te passen in de zin van een opheffing van de anonimiteit en roepen we op tot de invoering van een systeem van systematische registratie van de donorgegevens, dat op zijn minst de medische informatie die van belang kan zijn voor de gezonde ontwikkeling van het kind moet bevatten – wat al het geval is vandaag –, maar ook informatie over de fysieke kenmerken van de donor, zijn opleiding, zijn beroep, zijn leeftijd, zijn gezinstoestand en alle andere informatie die de donor wil geven, zoals een beschrijving door hemzelf met betrekking tot een lijst kenmerken, of ook nog een samenvatting van zijn drijfveren of uitleg over zijn rol in het voortplantingsproces. In de mate dat de bekendmaking van deze informatie het recht op privacy van de donor niet aantast, moet ze automatisch worden meegedeeld aan het minderjarige kind dat erom verzoekt, onder begeleiding van zijn ouders, of alleen vanaf een bepaalde leeftijd. Bij zijn meerderjarigheid of zelfs al eerder, naargelang van zijn rijpheid, kan het kind ook vragen om de identiteit van de donor te kennen. Tot slot moet het kind ook de kans krijgen om zich tot een officiële instantie te richten om de identiteit van eventuele andere kinderen die zijn verwekt door dezelfde donor te verkrijgen.
Het lichaam van een kind draagt de sporen van de ontmoeting tussen een man en een vrouw, en de pluraliteit van dit lichaam wordt versterkt als de ouders en de verwekkers verschillend zijn. In het belang van het kind moet iedereen dan krijgen wat hem toekomt. Als er een breuk is tussen de juridische en de genetische afstamming van het kind, moet de regelgeving het mogelijk maken om deze twee oorsprongsdimensies van het individu naast elkaar te laten bestaan. Want hoewel het respect voor de menselijke waardigheid noodzakelijkerwijs inhoudt dat iemand niet wordt herleid tot zijn genetische afkomst, waarbij een dergelijke herleiding een deel van zijn identiteit ontkent, is het evenmin aanvaardbaar om de lichamelijke dimensie van de mens volledig terzijde te laten.
Laatste reacties
Guido NYCKEES
18 februari 2019Ik ben akkoord om de anonimiteit van donors op te heffen, maar enkel voor toekomstige donors!
Je kunt de spelregels niet veranderen tijdens een match!