“Toestanden zoals in Groot-Brittannië zullen in ons land niet snel voorkomen, maar er zijn aanpassingen nodig om de huisartsgeneeskunde in België voor de toekomst veilig te stellen.” Aan het woord is dokter Ann Van den Bruel, huisarts in Antwerpen en hoogleraar aan het Academisch Centrum voor Huisartsgeneeskunde van de KU Leuven. En wanneer ze spreekt over Britse toestanden weet ze waarover ze het heeft.
“Na het afronden van mijn studie huisartsgeneeskunde ben ik meteen in het onderzoek gerold aan de KU Leuven. Vanaf 2010 kreeg ik de kans gedurende acht jaar onderzoek te doen aan het Nuffield Department of Primary Care Health Sciences van de universiteit van Oxford. Het was de periode waarin de opeenvolgende regeringen, geleid door Cameron, May en Johnson de National Health Service zowat uitkleedden. Niet alleen op de huisartsgeneeskunde werd fors bezuinigd, ook andere zorgberoepen werden flink gekort. Het gevolg is dat de Britse eerstelijnszorg een decennium later niet in staat is de uitstroom uit de ziekenhuizen op te vangen, waardoor de gehele keten vastloopt, van de ambulancier die zieke mensen thuis moet ophalen tot de ontbrekende thuiszorgmedewerkers. Onvoldoende investeringen, te weinig financiële waardering en een slechte inschatting van de hogere zorgnood door de vergrijzing hebben daar geleid tot leegloop, ondercapaciteit en demotivatie. De gevolgen daarvan zien we dagelijks in de berichtgeving.”
Is het door uw kennis over wat er daar misliep dat u in België bij het beleid betrokken werd?
“Ik weet het niet echt. Ik was vroeger een tijd verbonden aan het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) en ben nu aangesteld aan de KU Leuven. Vorig jaar kreeg ik de vraag van het kabinet van Volksgezondheid om een werkgroep te leiden die een nieuw model voor de organisatie en financiering van de huisartsgeneeskunde moest uittekenen.”
Wie de wetenschappelijke literatuur volgt, merkt op dat u tientallen publicaties op uw naam heeft en regelmatig deel uitmaakt van diverse internationale expertenpanels. Wat is uw specifieke expertise?
“Tijdens mijn huisartsenwerk raakte ik geïnteresseerd in ernstige infectieziekten. Mijn doctoraat ging dan ook over dat thema: de diagnostiek van ernstige infecties bij kinderen. Mijn postdocopdracht aan de KU Leuven borduurde daarop voort, met een logisch vervolg in Oxford en nog later in Utrecht. De meeste publicaties van mezelf en van de doctorandi die ik begeleid, gaan over diagnostiek van ernstige aandoeningen die huisartsen niet mogen missen. De laatste jaren neemt covid-19 daarbij natuurlijk een prominente plaats in.”
Hoe draagt het werk van een academisch centrum voor huisartsgeneeskunde bij aan de versterking van de eerstelijnspraktijk?
“Onze Belgische onderzoeksinstituten beschikken over minder middelen dan in andere landen, dat dwingt ons tot strategische keuzes: onderzoekslijnen die in de praktijken kunnen worden uitgevoerd zonder dat er onderzoeksondersteuners beschikbaar zijn. Dit wordt moeilijker als huisartsen overbevraagd zijn en studies gepaard gaan met toenemende administratieve verplichtingen.”
“Het onderzoek naar innovatieve technologie moet de zorg voor de patiënt verbeteren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan clinical prediction tools en toegankelijke, correcte point-of-carediagnostiek. Door de kracht en de autonomie van de huisarts sterker in de verf te zetten, hopen we ook de aantrekkelijkheid van het beroep te verbeteren en de positie van de arts in de eerstelijnspraktijk te ondersteunen.”
U hebt veel gepubliceerd over de diagnostische accuratesse van point-of-caretesting. Wat is het belang hiervan?
“Point-of-caretesten zijn eenvoudige testen die snel in de praktijk of aan het ziekbed worden uitgevoerd. Sneltesten kennen we al langere tijd in het kader van diabetes, maar ze zijn ook beschikbaar voor andere aandoeningen, zoals infecties of nier- en stollingsstoornissen. Een efficiënt testbeleid zou uit meerdere stappen moeten bestaan: een eerste stap bij de huisarts of in de thuissituatie van de patiënt. Idealiter is deze eerste stap accuraat, eenvoudig in gebruik en relatief goedkoop. De tweede stap bestaat uit beeldvorming, laboratoriumonderzoeken, endoscopie, pathologische anatomie en dergelijke: deze zijn duurder en kennen soms lange wachttijden. Voor de eerste stap staan sinds meer dan tien jaar efficiënte middelen ter beschikking: point-of-caretesten zijn accuraat en gemakkelijk uit te voeren door de arts, een praktijkondersteuner of de patiënt zelf. In het Verenigd Koninkrijk wordt hun accuratesse en inzetbaarheid uitvoerig beschreven in publicaties van het nationaal onderzoekinstituut NIHR. Onze Nederlandse buren hebben al sinds 2015 richtlijnen over hun gebruik en efficiëntie en ook in Scandinavië worden ze ruim gebruikt. En in ons land? We twijfelen, aarzelen en discuteren nog. Voor de point-of-caretesten bestaat nog geen regelgeving die de huisarts toelaat deze testen te gebruiken en geen terugbetaling voor de patiënt. Hierdoor kunnen point-of-caretesten niet worden ingezet.”
U werkt drie halve dagen per week in De Wijkpraktijk in Antwerpen. Wat is uw functie daar?
“Ik ben in De Wijkpraktijk gewoon huisarts zoals de collega’s. De meeste patiënten hebben zelfs geen idee dat ik ook een academische carrière heb. Onze praktijk stelt naast vijf artsen ook verpleegkundigen en ondersteunend personeel te werk. We werken sinds 2017 als praktijk met forfaitaire vergoeding. Voor ons was dat een logische keuze. We kunnen dankzij ons systeem meer expertise in huis halen en multidisciplinaire zorg aanbieden. Het feit dat er na een consult geen prestatie wordt afgerekend, bevrijdt de arts-patiëntrelatie van elke financiële druk. In de buurt waar onze praktijk gevestigd is, wonen mensen met heel diverse achtergronden, zowel de zogenaamde bakfietsouders als kansarme gezinnen. Juist die mix maakt het een boeiende setting.”
Vindt u dan dat het forfaitaire vergoedingssysteem de toekomst is?
“Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat we in ons land een zeer divers landschap hebben, en dat dat ook zo moet blijven. Naast de grotere praktijken hebben ook éénmanspraktijken absoluut hun waarde. Er is ruimte voor verschillen in samenstelling van de praktijk en in hoe huisartsen vergoed worden. Een financieringsmodel moet deze diversiteit faciliteren en ondersteunen.”
Hoe ziet u de huisartspraktijk evolueren?
“Zoals ik al zei, moeten we onze diversiteit behouden. Maar we zullen de middelen, en daarmee bedoel ik ook de mensen die in de zorg werken, verstandig moeten inzetten. Ik zie bijvoorbeeld een kans in het verminderen van overmatig gebruik van dure diagnostiek. Daar komen die point-of-caretesten weer in beeld, maar ik denk ook aan echografie, ondersteund door artificiële intelligentie, als een waardevol diagnostisch middel. Toepassing hiervan in de eerste lijn kan duurdere diagnostiek in het ziekenhuis vermijden. Betere en snel toepasbare diagnostiek kan niet alleen efficiëntiewinst opleveren, maar ook de zorg dicht bij de patiënt thuis houden, terwijl we tegelijkertijd die patiënten die wel zorg in het ziekenhuis nodig hebben, beter identificeren. Uit onderzoek van Sciensano blijkt dat de Belg veel vertrouwen heeft in zijn huisarts, dat moeten we koesteren en bestendigen voor de toekomst.”
En hoe gaat De Wijkpraktijk mee evolueren?
“We hebben met onze Wijkpraktijk een knappe locatie, maar we zitten te krap en zouden willen uitbreiden. Concreet betekent meer plaats dat we meer disciplines in huis kunnen halen en het sociale aspect van onze praktijk meer in de verf kunnen zetten. Tegen de achtergrond van de toenemende aandacht voor fragiele ouderen zouden we bijvoorbeeld de rol van kinesitherapeuten voor bewegen en valpreventie willen versterken. Daar valt nog heel wat gezondheidswinst te realiseren. Patiënteninspraak is ook zo een work in progress: we bevragen onze patiënten over specifieke organisatorische aspecten, maar we zouden op dat vlak meer willen doen.”
En wat zijn uw persoonlijke toekomstwensen?
“Voortgaan op de ingeslagen weg… Vooralsnog lukt het me om wetenschappelijk werk, praktijk en privéleven te combineren, en dat wil ik graag zo houden. Overigens moet ik zeggen dat die combinatie niet mogelijk was zonder de steun van mijn man. Hij werkt in het onderwijs en kan vaak tijd voor het gezin vrijmaken op andere momenten dan ikzelf. We zijn trots op onze vier kinderen die we samen hebben opgevoed en van wie er al één op eigen vleugels vliegt.”
“Wij gaan dolgraag in Italië op vakantie, maar verder heb ik geen bijzondere hobby. Zoals veel Vlamingen kun je me in mijn vrije tijd aantreffen in huis en tuin. En als ik er niet ben, ben ik waarschijnlijk een rondje hardlopen of fietsen.” ■