Een Belgische interuniversitaire studie, onlangs gepubliceerd in BMC Primary Care, werpt licht op de verwachtingen van huisartsen over interprofessionele samenwerking. Het toont een voorkeur voor kleine, goed gecoördineerde teams, maar wijst ook op een aantal spanningsvelden, tegen de achtergrond van de hervorming van de eerstelijnszorg.
De Belgische huisartsenpraktijk staat onder toenemende druk van de vergrijzing, de toename van chronische ziekten en tekorten in sommige regio's... Om deze uitdagingen het hoofd te bieden, heeft de federale regering een 'New Deal' gelanceerd om nieuwe modellen voor de organisatie van de eerstelijnszorg aan te moedigen. Het is in deze context dat een kwalitatieve studie, het resultaat van een interuniversitaire samenwerking gecoördineerd door professor Jean-Luc Belche (ULiège), 122 huisartsen uit alle regio's van het land heeft ondervraagd over hun verwachtingen op het vlak van interprofessionele samenwerking. Het doel van de studie was de professionals te identificeren die nodig zijn om de huisartsen in hun dagelijkse praktijk te ondersteunen, hun rollen te definiëren en de voorwaarden te onderzoeken die nodig zijn voor hun integratie in een zorgmodel waarin de huisarts centraal staat.
Menselijke teams gericht op sleutelfuncties
De resultaten, gepubliceerd op 27 maart 2025 in BMC Primary Care, tonen een duidelijke voorkeur van huisartsen voor kleine teams rond verpleegkundigen en administratieve assistenten. De figuur van de praktijkassistent lijkt minder eenduidig en houdt het midden tussen klinische en administratieve ondersteuning. Dit model beantwoordt aan de vraag naar nabijheid, beweeglijkheid en autonomie in de dagelijkse activiteiten.
Tot de voorwaarden die essentieel worden geacht voor effectieve samenwerking behoren een gezamenlijke locatie, duidelijke rolverdeling, gebruik van een gedeeld medisch dossier, gestructureerde coördinatie van zorg en geïntegreerd logistiek beheer. Al deze voorwaarden worden beschouwd als essentiële hulpmiddelen om ervoor te zorgen dat multidisciplinariteit een realiteit wordt binnen praktijken.
Hardnekkige spanningsvelden
Maar het onderzoek wijst ook op een aantal aandachtspunten. De huidige hoge mate van autonomie in praktijken vormt een belemmering voor verandering. Veel artsen hechten veel waarde aan hun organisatorische vrijheid en vrezen dat meer geïntegreerde modellen hun bewegingsruimte zullen beperken. Deze weerstand is vooral uitgesproken bij solo-artsen die werken op een fee-for-service basis.
De rol van praktijkassistent roept ook vragen op. Deze wordt als slecht gedefinieerd beschouwd en wekt een zekere mate van wantrouwen op. De vervaging van administratieve en klinische taken bemoeilijkt de integratie van deze functie in teams, met het risico op misverstanden of rolconflicten.
Angst voor opgelegde verandering
Een aantal artsen hebben ook hun bezorgdheid geuit over een hervorming die als top-down wordt ervaren. Ze hebben bedenkingen bij het vooruitzicht dat de autoriteiten één enkel model definiëren dat gevolgd moet worden, zonder echt overleg. Ze vrezen dat de financiële prikkels en administratieve vereisten van de New Deal zullen leiden tot een standaardisatie van praktijken, ten nadele van de lokale realiteit.
De kwestie van financiering, hoewel centraal in de huidige hervorming, kwam slechts gedeeltelijk aan bod in de discussiegroepen. De auteurs wijzen er echter wel op dat de huidige beloningsmethode bepaalde ontwikkelingen zou kunnen afremmen, met name op het gebied van taakdelegatie en uitgebreide samenwerking.
Hoge verwachtingen van andere beroepen
Tot slot benadrukt de studie dat het belangrijk is om beter te begrijpen hoe andere professionals - verpleegkundigen, maatschappelijk werkers, apothekers - hun rol in de eerstelijnszorg zien. Effectieve samenwerking veronderstelt een expliciete taakverdeling, gebaseerd op wederzijds vertrouwen, en een gestructureerde dialoog tussen de spelers.
Een academische bijdrage aan het debat
Zoals professor Jean-Luc Belche het verwoordde in een bericht op LinkedIn: “De studie is het resultaat van een mooie interuniversitaire samenwerking rond onvermijdelijke vragen die alle actoren van de eerstelijnszorg in België aanbelangen en die raken aan de fundamenten van elk gezondheidszorgsysteem. Het is een manier voor universiteiten om, naast hun rol in opleiding, het debat over mogelijke ontwikkelingen in de gezondheidszorg te verrijken, op een moment dat deze worden besproken door politici en vertegenwoordigers van professionals”.