In 2016 kregen 159 Vlaamse huisartsen een premie van 20.000 euro, omdat ze zich vestigden in een huisartsarme zone. Dat is een stijging met 60% ten opzichte van het jaar daarvoor, meldt het Belang Van Limburg.
Ook de renteloze leningen voor beginnende artsen en de toelagen voor het tewerkstellen van administratief personeel oogsten een groeiend succes. Het budget voor ondersteuning aan de huisartsenpraktijk bedraagt daarmee in totaal 18,6 miljoen euro.
Het Belang van Limburg verwijst overigens naar een onderzoek van de Universiteit Gent en de KULeuven over de impulsfondsen. De resultaten, die begin dit jaar werden gepubliceerd, wijzen uit dat de vestigingspremie het niet mogelijk maakt huisartsarme zones beter met huisartsen af te dekken.
De onderzoekers gingen na hoe het impulsfonds gepercipieerd wordt, aan de hand van semi-gestructureerde interviews met artsen die van het impulsfonds gebruik hadden gemaakt, en met experten. Zijdelings kwamen daarbij verklaringen naar voren waarom de vestigingspremie haar doel mist.
Een multifactorieel bepaalde beslissing
“De algemene indruk is dat geld niet de enige bepalende factor is die een arts ertoe aanzet zich ergens te vestigen”, vertelt ons hoofdonderzoeker Kaat Van Roy (Vakgroep Huisartsgeneeskunde en Eerstelijnsgezondheidszorg, Universiteit Gent). “Onze respondenten legden de nadruk op het belang van een goed georganiseerde wachtdienst en, meer concreet, de beschikbaarheid van een wachtpost. Voorts kijken jonge artsen naar een aantal andere parameters, zoals werkgelegenheid op een aanvaardbare afstand voor de partner, in de geboortestreek kunnen blijven en instappen in een praktijk waar het klikt met de collega’s.”
De experten in het onderzoek leggen uit hoe nuttig het impulsfonds is voor de huisartsen – en dus, hoe noodzakelijk het zal blijven in de toekomst. “De maatregelen van het Impulsfonds hebben een belangrijke rol gespeeld in het erkennen van de noden van huisartsen. Deze maatregelen zijn bovendien een aanzet geweest om anders te gaan denken over manieren van praktijkvoering.” Met andere woorden, de huisartsen die de fondsen in handen kregen, investeerden ze op een doortastende manier om een moderne praktijk op te zetten of een bestaande praktijk te moderniseren. Ze bouwden er bijvoorbeeld een groepspraktijk mee uit.
Maar waarom raken huisartsarme zones ondanks een groeiend volume uitgaven niet opgevuld? In het onderzoek hadden de respondenten vragen bij de manier waarop huisartsarme zones worden gedefinieerd. Men houdt bijvoorbeeld rekening met de woonplaats en niet met het praktijkadres van de aanvragende huisarts. Daarnaast zou ook de complexiteit en de context van regio’s duidelijker in kaart moeten gebracht worden, zoals bijvoorbeeld psychosociale kwetsbaarheid van een regio of lokale vastgoedprijzen.
Niet-financiële incentives inzetten
“Ons onderzoek was niet ontworpen om na te gaan wat we wél kunnen doen om de huisartsarme zones beter af te dekken”, zegt dr. Van Roy. “Maar het zou de moeite lonen na te gaan wat we kunnen bereiken met een combinatie van impulsfondsen en niet-financiële maatregelen. We moeten ervoor zorgen dat de jonge artsen kunnen werken in een opwaarderende omgeving. Dat is mogelijk door het stimuleren van samenwerkingsverbanden en interprofessionele netwerken. Deze samenwerkingsverbanden moet kunnen rekenen op een efficiënte coaching. Een goed functioneren is alleen mogelijk via gegevensdeling in een goedlopende ICT-omgeving. De eerstelijnszones – die in de komende jaren zullen worden opgericht – kunnen bij de ontwikkeling van deze samenwerkingsverbanden een belangrijke rol spelen. Daarnaast kan het verder uitbouwen van taakdelegatie en praktijkondersteuning door bijvoorbeeld verpleegkundigen of praktijkassistenten maken dat huisartsen meer met hun kerntaken kunnen bezig zijn, zich meer ondersteund voelen en efficiëntere zorg kunnen bieden aan patiënten.”