Aan Mevrouw Maggie De Block, Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Aan de Heer Kris Peeters, Minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Buitenlandse Handel Open brief
Geachte Mevrouw de Minister, Geachte Heer Minister, Betreft: Beroepsinschakelingstijd voor ASO’s/Haio’s Wij krijgen meer en meer meldingen binnen van artsen die hun specialisatieopleiding bijna hebben beëindigd maar nog geen uitzicht hebben op een professionele activiteit. Derhalve wensen u wij dit probleem met aandrang voor te leggen.
Het sui generis statuut van de artsen in opleiding houdt een partieel werknemersstatuut in voor wat de belangrijkste socialezekerheidsregels betreft. De artsen in opleiding zijn gedeeltelijk onderworpen aan de sociale zekerheid voor werknemers en (minimaal) verzekerd als loontrekkende voor de sectoren geneeskundige verzorging, arbeidsongeschiktheid, arbeidsongevallen en kinderbijslag. Artsen in opleiding hebben daarentegen geen recht op werkloosheidsuitkering, pensioen, vakantiegeld en dertiende maand. In het nationaal akkoord artsen-ziekenfondsen 2018-2019 wordt in punt 5.2. voorzien in een oplossing voor de huisartsen en de artsen-specialisten in opleiding om tijdens hun opleiding pensioenrechten op te bouwen.
De BVAS is steeds voorstander geweest om het sociaal statuut van de Aso’s en Haio’s te verbeteren. Door kennis te nemen van een aantal schrijnende situaties van onze leden, wensen wij evenwel bijkomend de aandacht te vestigen op het feit dat er geen werkloosheidsuitkering is voorzien wanneer de pas erkende artsen, en dan voornamelijk de artsen-specialisten, geen werk kunnen vinden nadat zij hun opleiding voltooid hebben.
Zij dienen namelijk eerst een beroepsinschakelingstijd van 310 dagen te vervullen, vooraleer zij aanspraak kunnen maken op inschakelingsuitkeringen. In artikel 36 §2 , KB 25/11/1991 worden de dagen opgesomd die gelden als de vervulling van de beroepsinschakelingstijd. De kerngedachte achter de vervulling van de beroepsinschakelingstijd is het zich niet onttrekken aan de arbeidsmarkt. Het zich niet onttrekken manifesteert zich bijvoorbeeld in de uitoefening van een activiteit die als een activiteit als werknemer of zelfstandige wordt gekwalificeerd. Zo komen ook de dagen gelegen in de periodes van verblijf in het buitenland voor het volgen van een stage die leidt tot een toename van de mogelijkheden die de werkloze heeft op de arbeidsmarkt, mits aanvaarding door de directeur van de RVA, in aanmerking. Een meerderheid aan vrije beroepen zoals architecten, tandartsen, advocaten, artsen… voorziet voor de toegang tot het beroep een verplichte stage of voortgezette opleiding.
Tandartsen en advocaten hebben tijdens hun stage het sociaal statuut van zelfstandige. Architecten hebben de keuze tussen het statuut van werknemer en zelfstandige. De artsen hebben een sui generis statuut. Net zoals voor de tandarts, architect en advocaat moet de arts een verplichte voortgezette opleiding volgen om toegang tot het beroep te krijgen. Net zo min als de architect, advocaat of tandarts onttrekt de arts zich hierbij aan de arbeidsmarkt. Vermits tandartsen en advocaten het statuut van zelfstandige hebben en architecten het statuut van zelfstandige of werknemer, gelden deze dagen als zelfstandige of werknemer voor de vervulling van de beroepsinschakelingstijd. De dagen van het sui generis statuut van de artsen gelden niet als vervulling van de beroepsinschakelingstijd.
De artsen worden hier duidelijk gediscrimineerd. Het is dan ook opportuun dat artikel 36 §2 , KB 25/11/1991, wordt aangepast zodat deze discriminatie wordt opgegeven. De dubbele cohorte van artsen die in 2018 in de professionele opleidingstrajecten start heeft o.m. als neveneffect dat voor de artsen die niet onmiddellijk een vacante positie vinden ook niet de mogelijkheid wordt geboden om als vrije assistent werkzaam te zijn. De toename van de stagecapaciteit, maakt dat hieraan minder nood op het werkveld bestaat. Om die reden is er dit jaar dan ook een toename te verwachten van het aantal artsen zonder werkaanbieding.
Deze situatie is op zijn minst gezegd de gedeelde verantwoordelijkheid van de universiteiten die bij het invullen van het planningsaanbod zich niet laten leiden door de noden van de patiëntenpopulatie of van de arbeidsmarkt maar exclusief door de eigen noden aan goedkope werkkrachten van de universitaire ziekenhuizen.
Bovendien is het moeilijk in te beelden dat de pas erkende arts lange tijd zou gebruik maken van de werkloosheidsuitkeringen, aangezien dit gepaard zou gaan met verlies aan ervaring wat zijn verdere carrière onherroepelijk zou hypothekeren. De financiële impact van deze maatregel moet dan ook gerelativeerd worden. De financiële en psychologische impact van het niet vinden van werk van artsen zonder enig opvangnet, terwijl ze doorgaans wel een gezin hebben, met diverse afbetalingen, kan daarentegen niet geminimaliseerd worden.
De BVAS wenst dan ook constructief mee te zoeken naar een oplossing voor deze jonge collega’s en vraagt met aandrang deze problematiek te willen behandelen.
Met hoogachting, Dr. Marc Moens Voorzitter BVAS
|