Ouders staan vaak voor een moeilijke beslissing wanneer hun kind ziek wordt: is het nodig een arts te raadplegen of niet? Enerzijds willen ouders er zeker van zijn dat ze geen ernstige ziekte bij hun kind miskennen, anderzijds willen ze onnodige doktersafspraken vermijden. Middels een kwalitatief studiedesign met semigestructureerde interviews brachten wij dit beslissingsproces van ouders in kaart. We maakten gebruik van vier casussen die een evoluerend ziektebeeld in een kind beschrijven waarbij we 25 ouders op elk beslismoment in het scenario vroegen of ze hun huisarts zouden raadplegen en waarom ze dat al dan niet zouden doen.
Op basis van de redeneringen van ouders doorheen de casussen, konden wij de argumenten indelen in twee categorieën. Enerzijds zijn er aspecifieke angsten die ouders aanzetten de huisarts te raadplegen. Zo zijn veel ouders gealarmeerd door het aanhouden of de verergering van symptomen, de combinatie van bepaalde symptomen of een verandering in het gedrag van hun kind. Anderen hebben enkel behoefte aan geruststelling. Anderzijds konden we ook verschillende specifieke angsten identificeren in de argumentatie van ouders. Zo zijn sommige ouders bang voor één specifieke ziekte of maken ze zich zorgen omdat ze bepaalde symptomen zelf interpreteren als alarmsignalen. Opvallend was dat, ondanks het feit dat de meeste ouders tijdig hulp zouden inschakelen, er ook ouders waren die op geen enkel punt in de casus medische hulp zouden inroepen, ook al bevindt het kind zich op het einde van elk scenario in een potentieel levensbedreigende situatie.
Uit deze studie bleek dat koorts voor vele ouders een belangrijke factor is in de beslissing een arts te raadplegen. Welke temperatuur ouders als alarmerend beschouwen, is echter zeer uiteenlopend: sommigen zouden bij 38°C onmiddellijk de huisarts raadplegen, terwijl anderen bij 40°C nog zouden afwachten. We stelden vast dat meer ervaren ouders vaak op eigen initiatief antipyretica zouden toedienen en het effect hiervan afwachten terwijl minder ervaren ouders minder vertrouwd zijn met deze zelfmanagementstrategieën. Het feit dat ervaren ouders in bepaalde gevallen langer durven afwachten en vertrouwen op hun eigen aanpak houdt echter ook een risico in, namelijk dat zij een grotere kans lijken te hebben om belangrijke alarmsignalen te miskennen. De vaststelling dat ouders duidelijk beschreven alarmsignalen bij een ernstig ziek kind (bv. appendicitis, meningitis) niet herkennen, is dan ook verontrustend.
Op basis van bovenstaande bevindingen kunnen wij besluiten dat educatie van ouders omtrent zelfmanagementstrategieën (bv. eerste aanpak van koorts) een belangrijke rol kan spelen in het vermijden van onnodige doktersafspraken en het reduceren van angst bij ouders. Het is echter belangrijk om ouders eveneens te informeren over rode vlaggen bij een ziek kind, zodat ouders waakzaam blijven voor tekens die kunnen wijzen op een ernstige ziekte waarbij het raadplegen van een arts essentieel is. Dergelijke educatie zou bijvoorbeeld gerealiseerd kunnen worden door middel van informatiebrochures die toegelicht worden door Kind en Gezin, de huisarts of kinderarts. Daarnaast zien wij hier ook een opportuniteit voor de ontwikkeling van evidence-based apps die ouders kunnen ondersteunen in zowel het toepassen van zelfmanagementstrategieën als het herkennen van alarmsignalen.