Nog tot 26 februari kunnen artsen afstand nemen van het nationaal akkoord artsen-ziekenfondsen. De Bvas spoort collega’s met een beperkte beroepsactiviteit ertoe aan deconventionering te overwegen.
Het nationaal akkoord artsen-ziekenfondsen, vaker aangeduid als het medicomut-akkoord, werd op 27 januari in het Staatsblad gepubliceerd. Vanaf publicatie hebben artsen 30 dagen de tijd om van het akkoord afstand te nemen. Wie toetreedt, hoeft niets te doen. Wie afstand neemt, moet dit bij het Riziv melden, met een aangetekend schrijven of via een beveiligde webtoepassing van het MyRiziv-portaal.
Naast volledig toetreden of conventioneren is ook gedeeltelijk conventioneren mogelijk. Dat laatste betekent dat de arts voor zijn honoraria hoofdzakelijk gebonden is aan de bedragen bepaald in het medicomut-akkoord, maar het bedrag ook een gedeelte van de week zelf mag bepalen. Dat kan dan maximaal driemaal per week in blokken van maximaal vier aaneengesloten uren. Deze momenten met vrij tarief mogen ten hoogste één vierde van de totale praktijk vertegenwoordigen.
Artsen die volledig afstand nemen van het conventie hebben geen recht op een jaarlijkse bijdrage van het Riziv, dat als vervangingsinkomen kan gelden in geval van ziekte – het sociaal statuut.
Activiteitsdrempel
In een communiqué van 27 januari spoort de Bvas er artsen met een beperkte beroepsactiviteit toe aan deconventioneren te overwegen. Dat komt omdat er voortaan een activiteitsdrempel geldt voor het verkrijgen van het sociaal statuut.
Het bedrag van het sociaal statuut is sinds het vorige akkoord gevoelig verhoogd: 4.790,23 euro in plaats van 4.535 euro voor volledig geconventioneerde artsen, 2.259,67 euro in plaats van 2.200 euro voor gedeeltelijk geconventioneerde artsen.
Maar om het sociaal statuut te verkrijgen, moeten artsen wel een minimale activiteit hebben. Dat staat in een Koninklijk besluit dat momenteel nog niet gepubliceerd is. Volledig geconventioneerde huisartsen moeten minstens een jaarlijks bedrag van 25.000 euro aan Riziv-terugbetalingen genereren om het bedrag van 4.535 te kunnen innen. Wie meer dan 12.500 euro maar minder dan 25.000 euro genereert, krijgt hetzelfde bedrag als gedeeltelijk geconventioneerde artsen, met name 2.200 euro.
Een verdere voorwaarde is dat de arts in het jaar waarvoor hij het sociaal statuut aanvraagt (in dit geval 2016), geneeskundige verstrekkingen heeft verricht die opgenomen zijn in de nomenclatuur. De activiteitsdrempels verwijzen naar de activiteiten die plaatsgevonden hebben 2 jaar voor het jaar van aanvraag (2014, dus).
“Van de gedeeltelijk geconventioneerde artsen is in het Koninklijk Besluit geen sprake wat betreft de verlaagde drempelactiviteit”, zo meldt de Bvas. Maar: “Vermits deze artsen door het Riziv als geconventioneerd gerepertorieerd worden, zou het logisch zijn dat de bovenstaande regels inzake de drempelactiviteit ook voor hen van toepassing zijn. Over het bedrag van het overeenstemmend sociaal statuut dient allicht nog te worden gediscuteerd in de nationale commissie artsen-ziekenfondsen.” Voor de specialisten wordt de activiteitsdrempel per specialisme vastgelegd, en kan oplopen tot 75.000 euro.
Statement
Het syndicaat onderstreept verder dat het zich altijd verzet heeft tegen het invoeren van activiteitsdrempels voor het toekennen van het sociaal statuut. De Bvas-woordvoerders zijn er zich van bewust dat sommige artsen jarenlang onrechtmatig het bedrag van het sociaal statuut opgestreken hebben. Maar in deze gaat hun bezorgdheid uit naar artsen met een beperkte activiteit. Ze adviseren: “Indien u de drempel niet bereikt zal u moeten afwegen of het niet beter is om te deconventioneren en om, indien uw situatie het toelaat, uw eigen honoraria vast te stellen in plaats van de tarieven van het akkoord te volgen.”
