Hoe ver staan we met de duurzame inbedding van de eerstelijnspsychologische zorg in ons land en waar moeten we naartoe? Minister Vandenbroucke maakte met enkele experts - de professoren Bruffaerts en Glowacz - de balans op en zet de lijnen uit voor de toekomst. Met vier aanbevelingen voor de hulpverlening.
De nieuwe structuur en organisatie van de ambulante geestelijke gezondheidszorg in ons land is al ruim een decennium verankerd in netwerken waarbij men vooral die GGZ wil vasthaken in de eerste lijn. Dat om het hoofd te bieden aan twee problemen:
- De hoge unmet need: een lage proportie personen met psychische problemen die op korte termijn in behandeling komt of dus de lange uitsteltijd bij deze groep, van grosso modo 10 tot 15 jaar;
- De overmet need: een hoge mate van hooggespecialiseerde zorg, ook voor patiënten met milde psychische problemen. Wat onder meer leidt tot het hoge gebruik van psychofarmaca, of een snelle doorstroom naar een psychiatrische hospitalisatie.
EPCAP
Het EPCAP-project van januari 2020 en juni 2023 (Evaluation of Primary Care Psychology in Belgium) stelt een progressief stijgende influx vast van patiënten die nog nooit eerder in behandeling waren. Daarnaast stellen patiënten minder lang hun zoektocht naar zorg uit. Er is dus verbetering merkbaar. Na een periode van gemiddeld vier jaar van psychische problemen of psychische stoornissen dalen na gemiddeld zes sessies de psychische klachten en stijgt de levenskwaliteit en veerkracht tot minstens zes maanden na de start van behandeling.
Hoe kunnen we verder aan de weg timmeren? Op hulpverleningsniveau worden vier aanbevelingen geformuleerd voor duurzame integratie van eerstelijnspsychologische zorg.
Ten eerste is het onderscheid tussen eerstelijnszorg (ELP) en gespecialiseerde zorg (GPZ) voor professionals in de praktijk moeilijk te maken maar men mag het niet opgeven. Twee interventievormen dringen zich op: de eerste is gebaseerd (ELP) op een vroege interventie met een preventief karakter en verwijst naar een generalistische zorgaanpak op korte termijn. Het gaat om een beperkte reeks van sessies gefocust op het mobiliseren van hulpbronnen van de patiënt en voorkomen dat de symptomen verergeren. De tweede vorm (GPZ) leunt dichter aan bij het klinische profiel en de noden van patiënten met een bestaande psychiatrische voorgeschiedenis, met meer klinische doelstellingen die verder gaan dan het mobiliseren van hulpbronnen. De behandelaar gebruikt vervolgens het toegewijde aantal sessies voor middellange termijn follow-up, waarbij de sessies worden gespreid over een langere periode zodat middellange termijn follow-up mogelijk is.
Ten tweede is het noodzakelijk om te werken met klinische instrumenten en vragenlijsten (‘klinische tools’) voor de patiënt. Niet om te triëren, maar om de professional te helpen in een adequate indicatiestelling van de aangemelde patiënt (zoals ELP, GPZ, psychotherapie en - daarna - individuele/groepsinterventie). Daarin drie centrale elementen: de doelen beschrijven van de patiënt, alsook psychiatrische elementen (zoals psychische stoornissen), veerkracht en kwaliteit-van-leven . Ten tweede zal deze klinische tool een gepersonaliseerde indicatiestelling geven, met predictieve validiteit ten aanzien van de zorg die nodig is. Ten derde, een kader voor datacollectie en monitoring van patiënten behandeld binnen de conventie, zowel op netwerk- als beleidsniveau.
Een derde aanbeveling slaat op het brede maatschappelijke voortraject van behandeling binnen een eerstelijnspsychologisch traject in termen van het ontwikkelen van een continuüm van interventies. Met de verdere stimulatie van online interventies en zelfhulp. Hier kan worden gewerkt aan een portfolio voor de individuele psycholoog met bestaande evidence-based online interventies en zelfhulpinitiatieven voor specifieke of brede probleemgebieden.
Een vierde aanbeveling tot slot volgt rechtstreeks uit de vaststelling dat de proportie vindplaatsgerichte en outreachende interventies niet ten volle wordt benut. Dergelijke interventies leiden nochtans tot de uptake van kwetsbare patiënten (bijvoorbeeld: 25% van de kwetsbare patiënten wordt behandeld op een vindplaats in vergelijking met 17% in het algemeen). Ook de groepsinterventies zijn onontgonnen mogelijkheden om laagdrempelige psychologische zorg te organiseren.
Investeringen
Voor psychologische zorg in de eerste lijn was een budget beschikbaar van 42,8 miljoen euro, dat maar zeer beperkt werd gebruikt. Sinds 1 januari 2022 - en dus de start van deze nieuwe conventie op het terrein - werd dit budget verhoogd met 122,2 miljoen euro, aldus minister Vandenbroucke. "Dat maakt een investering van in totaal 165 miljoen euro per jaar, ofwel een viervoud van het aanvankelijke budget. Een derde daarvan gaat specifiek naar kinderen, jongeren en adolescenten." Daarbij wordt vooral gefocust op samenwerking tussen de 32 netwerken voor geestelijke gezondheidszorg en op het bereiken van "kwetsbare doelgroepen".
Tot daar qua investeringen voor deze specifieke hervorming (en dus de ELP-conventie), maar sinds het begin van deze legislatuur investeerde minister Frank Vandenbroucke naar eigen zeggen nog veel meer en dat in alle geledingen van onze geestelijke gezondheidszorg. "In totaal gaat het om een extra investering in onze geestelijke gezondheidszorg van 330 miljoen euro per jaar (rekening houdend met een besteed budget van 10,4 miljoen euro van de oude ELP-conventie dat niet in de 330 miljoen euro wordt meegeteld)."
De conventie voor de eerstelijnspsychologische zorg loopt eind dit jaar af, maar de minister beklemtoont dat hij die wil verlengen. Er zullen wel aanpassingen komen, op basis van de bevindingen van dit rapport. Vandenbroucke wil tegen volgend jaar ook de netwerken beter ondersteunen met een 'populatiemanagementtool' om de zorgnoden in de samenleving in kaart te brengen, zodat het aanbod daarop kan worden afgestemd.