Eind vorig jaar werd bij het Grondwettelijk Hof een beroep ingediend tot vernietiging van de wettekst die de basis vormt van de verplichte regeling derde-betaler (RDB). Het Hof heeft dat nu verworpen. Blijft nog lopende, de procedure bij de Raad van State, die de uitvoeringsbesluiten zal beoordelen.
Bij het Grondwettelijk Hof ging het eigenlijk – in een voor artsen wat ongebruikelijke taal – om twee ‘beroepen’. Het protest werd immers in december 2015, met amper een dag interval, aangetekend door twee verschillende partijen. Enerzijds, de Bvas. Anderzijds, huisartsen Piet De Baets en Rufij Baeke, de Huisartsenvereniging Ledeganck Eeklo en het SVH.
Nul op het rekest, dus. Het Grondwettelijk Hof, dat als taak heeft de conformiteit van wetten met de grondwet na te gaan, acht het invoeren van een verplichte RDB voor huisartsen aanvaardbaar, omdat het werk van huisartsen specifiek op de eerstelijnsgezondheidszorg gericht is. Dat is bij uitstek het segment van de gezondheidszorg waar de toegankelijkheid moet worden geoptimaliseerd.
De verzoekende partijen hadden aangekaart dat de wet geconventioneerde en niet-geconventioneerde artsen over dezelfde kam scheert, terwijl beide groepen in een verschillende situatie zitten voor de terugbetaalbaarheid van hun honoraria. Voor het Grondwettelijk Hof is dat geen bezwaar. De verplichte RDB doet geen afbreuk aan de vrijheid van niet-geconventioneerde artsen, omdat ze enkel de manier regelt waarop de tussenkomst van de ziekteverzekering aan de arts wordt uitbetaald. Niet-geconventioneerde artsen kunnen ook binnen het kader van de aangevochten wet hun honoraria vrij bepalen. Ook bij niet-geconventioneerde artsen verhoogt de verplichte RDB de toegankelijkheid van de zorg, omdat de patiënt de tegemoetkoming van de ziekteverzekering ook bij hen niet langer moet voorschieten.
Een verder argument in de mond van de verzoekende partijen was dat alleen huisartsen de verplichte RDB moesten toepassen, terwijl ook sommige specialisten terugbetaalde eerstelijnszorg kunnen verstrekken. Het Grondwettelijk Hof heeft hiervoor een verklaring gevonden: de wetgever heeft zich tot huisartsen beperkt om technische redenen. De wetgever stelde immers vast dat het gebruik van MyCareNet onontbeerlijk is “met het oog op de raadpleging van de verzekeringsstatus van de rechthebbende teneinde de tussenkomst van de ziekteverzekering correct vast te stellen, en de elektronische overmaking van het getuigschrift van verstrekte hulp”, zo weet het Hof.
Met die laatste overweging snijdt het Hof opnieuw een gevoelig onderwerp aan, hoewel dat buiten de focus van het arrest ligt. De uitspraak van de wetgever dat het gebruik van MyCareNet ‘onontbeerlijk’ is voor een correcte toepassing van de verplichte RDB, legt een aantal haperingen in het beleid bloot. Enerzijds is de toegang tot MyCareNet noodzakelijk voor het toepassen van de wet, maar anderzijds heeft dat systeem tot op heden relevante tekortkomingen, zo zeggen ook artsen die niet tegen de RDB gekant zijn. Enerzijds geldt de verplichte RDB voor alle huisartsen, maar anderzijds is er voor diezelfde artsen een tolerantieperiode tot 2020 ingevoerd om zich te informatiseren en dus de noodzakelijke toegang tot MyCareNet te verwerven.
In november 2015 had dr. De Baets samen met een collectief van eisers (individuele artsen, SVH, verschillende syndicale kamers van de Bvas) een kortgeding aangespannen om de uitvoeringsbesluiten rond de RDB te laten schorsen. Deze eis werd in mei verworpen. Na het huidige arrest van het Grondwettelijk Hof zijn de verzoekende partijen naar eigen zeggen niet van plan de strijd te staken. Op naar de Raad van State.