Dat het Grondwettelijk Hof het beroep van Bvas, de Federale Vereniging voor Klinische Laboratoria, de Kamer van Tandartsgeneeskunde en de bv Blanckaert MD verwierp, is intussen bekend. Enkele belangrijke argumenten op een rijtje na de publicatie van het vonnis in Het Staatsblad vandaag.
Het verbod op de ereloonsupplementen werd ingebouwd in de wet van 29 november 2022 over diverse bepalingen inzake gezondheidszorg. Het verbod zou de financiële toegankelijkheid van de geneeskundige verzorging verhogen: er werd voorgesteld om de regelingen inzake tariefverbintenis te vervangen door een algehele verplichting voor zorgverleners om de tarieven te respecteren als zij ambulante zorg verlenen aan een rechthebbende op de verhoogde tegemoetkoming (VT).
Minister Vandenbroucke verdedigde die maatregel als volgt: "93% van de huisartsen en 84% van de specialisten is geconventioneerd. Daar is geen probleem. Maar het gebeurt vaak dat een patiënt door een huisarts wordt verwezen naar een specialist die niet geconventioneerd is. Dat overkomt ook patiënten met een VT. En die specialist kan een supplement vragen."
"Bij de tandartsen in Vlaanderen zijn er hele regio's waar er geen geconventioneerde tandarts te vinden is. Het argument dat de patiënt kan kiezen gaat daar niet op. Vorig jaar werd 45 miljoen euro naar de tandartsen toegeleid, waarvan een groot deel naar een verbetering van inkomens van de tandartsen ging. Het remgeld bleef ongewijzigd voor de patiënt maar er is meer honorarium voor de tandarts. De minister heeft dit met overtuiging gerealiseerd. Het is daarom niet ernstig te stellen dat een tandarts nog over de mogelijkheid moet beschikken een supplement te vragen aan een patiënt met een voorkeurtarief.”
Gelijkheidsbeginsel
Een eerste klacht van onder meer Bvas ging over het feit dat de maatregel zou indruisen tegen bepalingen van nationaal, Europees en internationaal recht (schending aan van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie). Verder zou dit een inbreuk betekenen op de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg, de rechten van de patiënt en de wet op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. De bestreden bepalingen zouden de geconventioneerde en de niet-geconventioneerde zorgverleners immers niet identiek behandelen, zonder rekening te houden met de objectieve verschillen tussen die categorieën van personen.
Maar het Hof zegt daarover dat het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie niet uitsluit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, "voor zover dat verschil objectief is en redelijk verantwoord is." Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld in het licht van het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen. Dat doel is om een evenwicht tot stand te brengen tussen de billijkheid en gelijkheid in de financiële toegankelijkheid van de geneeskundige verzorging, de kwaliteit van de aangeboden ambulante zorg en de betaalbaarheid van de gezondheidszorg door een efficiënte allocatie van de middelen. De toegankelijkheid van de gezondheidszorg wordt verzekerd door een vermindering van de kosten voor die personen die financiële moeilijkheden ondervinden en rechthebbende zijn op de VT.
In zoverre zij de zorgverleners verbieden om aan de rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, voor de ambulante zorg die zij verlenen, erelonen of prijzen aan te rekenen die hoger liggen dan de tarieven voor de berekening van de tussenkomst van de verplichte verzekering, beschermen de bestreden bepalingen de belangen van de patiënten die recht hebben op de VT, luidt het.
“Het is inherent aan de bestreden maatregel dat die enkel gevolgen heeft voor de niet-geconventioneerde zorgverleners, daar de geconventioneerde zorgverleners de tarieven van het tariefakkoord reeds naleven. Door het verbod op ereloonsupplementen wordt het door de wetgever nagestreefde doel -de financiële toegankelijkheid en daadwerkelijke efficiëntie van de VT- bereikt, zodat de bestreden maatregel pertinent is.”
Supplementen kunnen nog deels
“Het verbod op ereloonsupplementen voor ambulante zorg leidt tot een identieke behandeling van geconventioneerde zorgverleners en niet-geconventioneerde zorgverleners, wat betreft de vergoedingen die zij ontvangen voor de patiënten VT's, zonder dat de wetgever de niet-geconventioneerde zorgverleners de voordelen van de conventionering toekent. Evenwel staat het de niet-geconventioneerde zorgverleners nog steeds vrij ereloonsupplementen aan te rekenen aan hun patiënten die geen rechthebbende zijn op de VT.”v
Op basis hiervan vindt het Hof de schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie niet gegrond.
Kwaliteit, vrijheid
Ook het recht op therapeutische vrijheid en de vrije keuze van de beroepsbeoefenaar wordt geschonden, aldus de klagers, net als de arbeidsvoorwaarden van de zorgverleners. De bestreden bepalingen zouden bovendien afbreuk doen aan het recht van rechthebbenden op een VT op een kwalitatieve zorgverstrekking. Wat die kwalitatieve zorgverstrekking betreft, meent het Hof niet dat gegevens voorhanden zijnwaaruit af te leiden is dat de kwaliteit van de zorgverstrekking in België beter zou zijn wanneer die ambulante zorg zou worden verleend door niet-geconventioneerde zorgverleners die aanvullende honoraria aanrekenen aan de patiënten. Dus ook hier wijst het Hof de klacht af.
> Wat met stand still supplementen in lopende zaken?
De verzoekende partijen tonen evenmin aan niet aan hoe de principes van de vrije mededinging kunnen worden geschonden door het verbod op ereloonsupplementen, argumenteert het Hof verder.
Uit het onderzoek van de middelen pertinent en evenredig zijn in het licht van die doelstelling. De niet-geconventioneerde zorgverleners behouden bovendien de vrijheid om hun tarieven te bepalen wanneer zij ambulante zorg verlenen aan niet-rechthebbenden op de VT. “Bijgevolg gaan die bepalingen niet verder dan noodzakelijk is om de nagestreefde doelstelling te bereiken. Zij dwingen de niet-geconventioneerde zorgverleners immers niet om toe te treden tot de tariefakkoorden, en zij verbieden hen niet aanvullende honoraria aan te rekenen aan niet-rechthebbenden op de VT.”
Daarom dus verwerpt het Hof de beroepen.