Huisartsen zijn goed voor het gros van de teleconsultaties die werden uitgevoerd tussen januari 2020 en juni 2021. Dat blijkt uit het antwoord van Frank Vandenbroucke (Vooruit) op een vraag van Frieda Gijbels (N-VA). Outliers scoorden ruim driemaal meer teleconsultaties dan gemiddeld.
De coronapandemie zorgde de afgelopen twee jaar voor een opstoot van het aantal teleconsultaties (pseudonomenclatuurnummer 101135), wat in de nomenclatuur wordt omschreven als een “advies met het oog op continuïteit van zorg”.
In het nieuwe akkoord dat artsen en ziekenfondsen afsloten, wordt het aantal telefonische raadplegingen en videoraadplegingen beperkt tot vier van elk per jaar per patiënt en per arts. Ze mogen maximaal twintig procent uitmaken van de raadplegingen door een arts.
Die beperking is er gekomen omdat sommige artsen een overdreven gebruik maakten van de nomenclatuur voor teleconsultaties.
Outliers
Omdat de cijfers over de outliers niet terug te vinden zijn op de website van het Riziv, wilde kamerlid Frieda Gijbels (N-VA) van minister Vandenbroucke (Vooruit) weten of hij wel over de cijfers beschikt.
In de periode van 1 januari 2020 tot 30 juni 2021 verrichtten 11.295 huisartsen 12.700.482 teleconsulten bij 5.810.990 patiënten. Huisartsen waren daarmee goed voor 89,28% van de teleconsulten. Ze zagen in deze periode hun telepatiënten gemiddeld meer dan tweemaal, een gemiddelde dat hoger ligt dan bij de specialisten. Een huisarts had in die periode gemiddeld 1.124 teleconsultaties. Voor de outliers (P95) waren er dat 3.767.
De provincie waar verhoudingsgewijs het vaakst naar een teleconsultatie wordt gegrepen door een huisarts is Luxemburg, gevolgd door Luik, Henegouwen, Namen, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Waals-Brabant. Pas op de zevende plaats komt met Antwerpen de eerste Vlaamse provincie. De provincie waar huisartsen het minst vaak een teleconsult aanrekenden, is West-Vlaanderen.