Prenatal Remote Monitoring for High-Risk Pregnancy (Premon) bepaalt aan de hand van metingen van het bloedvatenstelsel of vrouwen al dan niet vatbaar zijn voor een zwangerschapsvergiftiging. Maar hoe gaat het exact in zijn werk?
Zwangere vrouwen met een normale aanpassing van de bloedvaten kennen op dat vlak een normale zwangerschap zal. Bij vrouwen van wie die aanpassingen minder goed verlopen, bestaat er een verhoogde kans op een hogere bloeddruk en dus ook zwangerschapsvergiftiging… “Als we die groep vrouwen hebben geïdentificeerd, kunnen we ze meer van nabij opvolgen met die ‘Premon’”, zegt prof. dr. Wilfried Gyselaers van het ZOL.
De vrouwen krijgen een bloeddrukapparaat mee naar huis, een stappenteller en een weegschaal. Hun eigen thuismetingen worden vervolgens via de app op de smartphone automatisch doorgestuurd naar het ziekenhuis, waar de gegevens elke dag door een vroedvrouw worden opgevolgd. “Als er een abnormale evolutie is, contacteren we de gynaecoloog die hen heeft doorverwezen om met die patiënten af te spreken.”
Het project wordt gecoördineerrd vanuit Universiteit Hasselt en loopt in samenwerking met Ziekenhuis Oost-Limburg (ZOL), Jessa Ziekenhuis, Sint-Franciskus Ziekenhuis, Heilig Hart Mol, Maria Ziekenhuis Noord Limburg, Ziekenhuis Maas en Kempen, Sint-Trudo en AZ Vesalius. Het systeem wordt aangeboden aan alle Limburgse gynaecologen, die hun patiënten kunnen doorverwijzen. ‘Premon’ is één van de 24 mHealth-projecten die de eindmeet haalden na de oproep van minister Maggie De Block (Open VLD) eind juni 2016.
Het ‘Premon’-project loopt iets meer dan twee jaar. “We hebben al kunnen vaststellen dat we erin slagen om in de groep zwangeren met een risico op hoge bloeddruk het aantal observaties op de verloskundige afdeling te verminderen. Het aantal technische onderzoeken dat nodig is vermindert, gemiddeld bevallen ze ook een week later dan de zwangeren met hetzelfde probleem die niet op deze manier gevolgd worden. Daardoor is de kans dat een baby op de prematuur-afdeling belandt ook lager.”
Waar wordt hiermee financiële winst geboekt en hoe kan die herbesteed worden om gezondheidszorg te optimaliseren, was een vraag van Maggie De Block. “We kunnen de besparingen die we doen door minder hospitalisaties investeren in een groep kwetsbare zwangeren die we nu moeilijk kunnen bereiken. De vroedvrouw die bij ons de patiënten opvolgt, kijkt niet alleen de metingen na van de telemonitoring, ze contacteert ook de zwangere vrouwen die weinig gegevens doorsturen. Het feit dat daarnaar gevraagd wordt, doet bij hen het besef groeien dat ze in het oog gehouden worden, wat hen ertoe aanzet om toch gegevens door beginnen te sturen. Dat systeem wordt dus ook toegepast om zwangeren te coachen die niet spontaan op controle komen, want dat zijn de zwangeren die met een accuut probleem op de spoed komen zonder dat iemand weet of het om een eenling of een tweeling gaat, hoe de baby ligt, … Vaak komen die baby’s dan ook prematuur ter wereld. Maar als de die zwangere vrouwen twee of drie keer kunnen zien tijdens de zwangerschap, kunnen we al op veel problemen anticiperen.”
Hoe zag prof. Gyselaers het systeem de afgelopen twee jaar evolueren?
“Het vertrouwen van de artsen in het nieuwe systeem is gegroeid. In het begin voelde je wat weerstand: gaat de app de arts vervangen? Maar dat is het eigenlijk net niet. Die overtuiging is helemaal omgeslagen bij de collega’s die samenwerken. Want je kan je patiënten net op een veel intensievere manier opvolgen. Dat is het belangrijkste keerpunt. Wat de patiënten betreft: je hebt te maken met zwangere vrouwen die heel bekommerd zijn om hun gewicht, dus we zijn nu stilaan gestopt met de weegschaal nog mee te geven. Ik ben er rotsvast van overtuigd dat die telemonitoring een nieuwe revolutie in de geneeskunde teweegbrengt. Ik heb de revoltuie gezien die de echografie in de jaren ’70 en ’80 teweegbracht, de laparoscopie in de jaren ‘90, … Ik denk dat we afstevenen op een geneeskunde waarin de patiënt niet meer naar de dokter komt om zich te laten onderzoeken, maar waarin hij of zij met de meetgegevens komt en advies vraagt. Dat wordt een andere manier van samenwerken.”